Tunis

 

Het ambachtelijk aardewerk uit noord afrika vindt zijn oorsprong in de ” Maghreb landen” (aanduiding voor het noordwestelijke deel van Afrika: Marokko, Algerije, Tunesië, Mauritanië en Libië) en voornamelijk in Tunesië. In de loop der tijden heeft het maken van aardewerk alhier verschillende invloeden van voorbije beschavingen ondergaan. Berbers, Byzantijnen en Arabieren hebben hun sporen nagelaten in de streek van Moknine, in het Tunesische Sahelgebied. De specifieke klei-eigenschappen, het cultureel erfgoed en het vakmanschap zitten als het ware ingebakken in het Tunesisch aardewerk, met als resultaat een duurzaam en vorstbestendig product, geschikt voor binnen en buiten. Het wordt ambachtelijke wijze gebakken op 950°C. Dit geeft die bijzondere bleke kleur, een goede doorlaatbaarheid en z’n unieke charme.

 

Productie van potten in Tunesie

Ook hier worden de potten op traditionele wijze gemaakt:

 

De klei-mijn.

Het winnen van klei uit de mijn gebeurd handmatig via een ondergronds gangenstelsel. De mijnwerkers transporteren deze in manden en stapelen de klei. Deze stapels van ruwe klei worden aan de pottenbakkers verkocht als ruwe grondstof.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verwerking van de klei: wassen en kneden.

Het ” aarde-mengsel” en het water worden gemend tot een volstrekt homogene pasta. Het wassen gebeurt in bassins gedurende tenminste twee dagen.

Vervolgens wordt er gekneed: met handen en voeten wordt de pasta gekneed en geslagen teneinde het nog meer homogeen te maken. Soms worden nog mineralen toegevoegd (zoals bij gepoederde terracotta ) aan de klei om uiteindelijk hardere consistentie te verkrijgen. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Voor het vormgeven zijn er twee methodes.

De eerste is het handmatig uitrekken van de klei tot lange slangen, “f’tila” geheten. Vervolgens wordt een ring gemaakt en wordt de pot opgebouwd door verschillende ringen boven elkaar te gebruiken. Deze methode wordt vooral voor grote potten en amphora’s gebruikt. Met behulp van het draaiwiel (meestal bediend met de voeten) kunnen deskundige pottendraaiers regelmatige ronde vormen van verschillende doorsnede maken (ook kleinere). 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Drogen en bakken:

Het vuur wordt in een traditionele potters-oven bereid waarbij temperaturen tot 1200° Celsius worden bereikt. Het bakken gaat in twee episodes, bij de eerste wordt het aardewerk geleidelijk verhit van 50° tot 600° celsius in 48uur. Het vuur wordt gestookt door verbranding van palmboom stronken. In de tweede fase wordt de temperatuur opgevoerd tot 1200° Celsius, ook d.m.v. verbranding van palmhout, gedurende 10 uur. Om krimpscheuren na het bakproces te voorkomen worden de kleinere potten in de buitenlucht gedroogd en de grotere in kelders, gedurende 21 dagen.